Tekst Dansendeberen.be
Het relatief recent verschenen meesterwerkje Shepherd In A Sheepskin’s Vest liet al verstaan dat Callahan het roer had omgegooid. Nu, net geen jaar later, verschijnt nieuw werk. Gold Record demonstreert fijn dat Callahan als songschrijver waarlijk tot de groten gerekend mag worden.
Voor wie een introductie behoeft: Callahan startte ooit door lo-fi
tapes met experimentele folk en rock in elkaar te draaien. Gaandeweg
richtte hij de band Smog op, waarmee hij niet enkel bekendheid
vergaarde, maar ook inzichtelijk maakte dat je geen grote of dure studio
nodig hebt om fijne albums te maken. Tot hij het hele Smog verhaal
achter zich liet om vervolgens onder eigen naam platen vol hedendaagse,
hoogst uitgekiende americana te gaan maken (met o.a. Apocalypse, Dream River)
Na een wat langere rustpauze verscheen Shepherd In A Sheepkins’ Vest,
die met zijn maar liefst twintig songs al aangaf dat Callahan nog veel
te vertellen heeft. Het nieuwe album is deels een uitloper daarvan. In
de schuif zaten nog wat ideeën en de hele lockdown episode leidde ertoe
dat Callahan eindelijk de tijd vond om die verder uit te werken. Gold Record
kan echter alleen maar beschouwd worden als een bevestiging van wat
allang gemeengoed was. Callahans’ talent als songschrijver is
ongeëvenaard. En dat steevast met een immer oorspronkelijke, soms wat
vreemde, maar bovenal eigenzinnige blik op de wereld, aangelengd met een
guitige scheut humor.
Zodoende opent Bill Callahan dit nieuwe Gold Record
doodleuk met “Hi, I’m Johnny Cash!”. Het is veelzeggend. Het geeft aan
dat Callahan erop uit is om de luisteraar wederom mee te nemen in een
veelgelaagd verhaal waar fictie en fantasie kriskras door elkaar lijken
te lopen. Tezelfdertijd zijn diens liedjes instant herkenbaar. Neem
opener “Pigeons”; een prachtig verhaal over een trouwpartij ergens tegen
de setting van een door hitte bezwangerd Mexico.
Tekenend voor dit nieuwe album is ook de grote openhartigheid die de
uit Texas afkomstige zanger/componist aan de dag legt. Dat gebeurt onder
meer in “35” waarin hij diens eigen evolutie beklemtoont: ‘I can’t see
myself in the books I read these days /used to be I saw myself on every
single page’. Of de manier waarop hij vrede neemt met zijn eigen,
woelige verleden. Zo bijvoorbeeld legt hij met minimale tekstuele
wijzigingen een heel nieuwe betekenislaag over “Let’s Go To The Country”
dat oorspronkelijk terug te vinden was op het Smog album Knock Knock.
Minstens zo belangrijk is de aanwezigheid van (zelf)relativering. In dat
opzicht is de wijze waarop hij avontuurlijk jongleert met zijn idolen
(Cash, Cohen, .. en nu ook “Ry Cooder”) een duwtje in de richting van
het idee dat hijzelf daar allerminst voor onder hoeft te doen. Callahan
is een klasse apart. Dat bewijst ook de schoonheid van de met subtiel
trompetwerk gelardeerde afsluiter “As I Wander”: ‘I travel, I sing’,
zingt Callahan. Soms hoeft dat écht niet meer te zijn. Prachtplaat,
wééral.